Sla navigatie over
afbeelding

Mooi die materiaalpaspoorten, maar hoe zit het met de restlevensduur van materialen?

10 september 2018

Thema Aanbesteden

Thema Datagedreven assetmanagement

De ingezette trend naar hergebruik van grondstoffen, vroeger recycling genoemd en later duurzaamheid, zet zich voort in het circulair bouwen. Maar hoe meten we de kwaliteit van de hergebruikte grondstoffen?

BouwenDe ingezette trend naar hergebruik van grondstoffen, vroeger recycling genoemd en later duurzaamheid, zet zich voort in het circulair bouwen. Duurzaamheid en circulariteit zijn inderdaad onderwerpen die in de bouw, infra en civiele techniek goed toepasbaar zijn voor de praktijk. Mits je weet hoe je dat aan moet pakken. Daar zijn al hele mooie handreikingen voor en daar wil ik het dan ook niet over hebben.

Ik heb me laten voorlichten door leden van CROW adviesraden dat duurzaam- en circulair bouwen niet hetzelfde zijn. Bij duurzaamheid wordt bij het ontwerp en de uitvoering van nieuwe projecten vooral nagedacht over welke primaire materialen vervangen kunnen worden door secundaire, zodat we het milieu minder belasten. Bij circulariteit wordt een werkproces verwacht, waar je goed nadenkt of je beschikbare elementen en onderdelen uit te verwijderen gebouwen kunt gebruiken in je nieuw te plaatsen gebouw. Ook wordt er gekeken hoe je diezelfde onderdelen in de toekomst weer kunt gebruiken bij een volgende fase circulair bouwen. De combinatie van beide is nog beter: gebruik de materialen opnieuw in de omgeving waar ze vrijkomen en ga ze niet over grote afstanden verplaatsen.

Conclusie: sloop bestaat eigenlijk niet meer. We spreken eerder van demonteren, labelen naar kwaliteit, opslaan en opnieuw toepassen. Wat dan wel een rol speelt: wat is de resterende kwaliteit of levensduur van de onderdelen die je hebt gekregen en hoe kunnen die optimaal in de nieuwe constructie worden ingezet? Dan de vraag: hoe meten we eenvoudig die restkwaliteit?

Restkwaliteit

Ik weet uit ervaring dat de wegenbouw ervan uitgaat dat de bovenlaag, fundering en het zandbed weer als grondstoffen aan de materialen in de nieuw te maken onderdelen worden toegevoegd. En zo wordt hetzelfde product gemaakt met hergebruikte grondstoffen.
 
Nu worden oude gebouwen nog vaak gesloopt. De vrijkomende materialen als beton, metselwerk, staal en hout worden (weliswaar gescheiden) afgevoerd naar verwerkingsinrichtingen. Vervolgens – meestal na breken en sorteren – worden de materialen geschikt gemaakt als grondstof voor onder andere de wegenbouw. Dat is op zijn minst ‘niet-hoogwaardig’ te noemen.

Waar we naar toe moeten is dat complete balken, vloerdelen, kozijnen en metselwerkgevels worden gedemonteerd. Deze worden dan in zijn geheel weer op een andere locatie gebruikt. De kunst is om de juiste afmetingen, sterkte en kwaliteit van die onderdelen te krijgen, deze geschikt te maken, of het ontwerp van het nieuwe project daarop aan te passen, zodat er weinig bewerking nodig is.

Een voorbeeld van een circulair gebouw is het tijdelijke gerechtsgebouw tegenover. de VU in Amsterdam. Het gebouw is met een levensduur van slechts vijf jaar ontworpen en alle gebruikte onderdelen kunnen weer opnieuw gebruikt worden.

En ook de huisvesting en sportaccommodaties van de Olympische Spelen 2012 in Londen zijn gedemonteerd en opnieuw gebruikt op een andere bestemming.

Tot zover is het allemaal nog wel te bevatten en te doen, maar één ding is volgens mij nog niet in beeld en geregeld: hoe wordt de restwaarde van onderdelen of van de gehele constructie bepaald? Ik bedoel dan constructief en op elk gewenst moment in de tijd.

Vraagtekens

Waar we in de wegenbouw geüniformeerde degradatiemodellen kennen die de levensduur en restwaarde voorspellen, ken ik die voor de gebouwen (nog) niet. En hoe groot is de opgave om deze te ontwikkelen voor de bouw, als ze er nog niet zijn?

Kunnen we sensoren inbouwen die aangeven hoe zwaar een onderdeel belast is geweest en welke levensduur deze nu volgens het degradatiemodel nog heeft? Hier ligt volgens mij nog een uitdaging in de kennisontwikkeling.

Daarnaast zijn er uiteraard nog vragen zoals: Hoe goed / betrouwbaar / bruikbaar zijn de oude onderdelen nog? Is hergebruik zowel circulair als duurzaam (ook goed voor het milieu) en hoe gaan we met oude elementen ontwerpen?

Het zal de huidige ontwerppraktijk behoorlijk veranderen als we moeten uitgaan van het aanbod van beschikbare, gebruikte materialen en elementen.

Wie mij over dit onderwerp bij kan praten, mag een afspraak met mij inplannen. Want ik vermoed zomaar dat dit issue breder leeft in de bouw en infrawereld dan alleen bij mij, CROW en de daarbij betrokken vakgenoten uit de sector.

Overigens ben ik niet de enige die hierover nadenkt. Ik kwam (geheel toevallig, dat wel) een Kennispaper: ‘Materialenpaspoort (Hoogwaardig hergebruik van bouwelementen en -materialen)’ uit 2016 tegen op de website van SBRCURnet (nu ISSO), onze voormalige zusterorganisatie.

Daarin doet Wouter Huurman een paar goede aanbevelingen om te starten met de documentatie van bouwmaterialen. Het gaat hierbij om een verandering in het beheersysteem van bouwwerken en bouwproducten en de daarbij horende verantwoordelijkheden. Er wordt ook de suggestie gedaan om dat aan BIM te koppelen.

Intussen wat bekender is Madaster: “Begin dit jaar hebben Rijkswaterstaat, Alliander, ProRail en Madaster de handen ineen geslagen om het materiaalgebruik in infraprojecten beter te registreren. Dit is al mogelijk voor gebouwen, maar nog niet voor infrastructuur zoals wegen, viaducten, spoorwegen en leidingnetwerken. De afgelopen periode is in een leeromgeving wel ervaring opgedaan.

Uiteindelijk willen de organisatoren komen tot een online materialenbibliotheek. Deze bibliotheek moet hergebruik vereenvoudigen. Als namelijk bekend is welke materialen in een brug of spoorproject zijn gebruikt en welke eigenschappen die hebben, kunnen opdrachtnemers en opdrachtgevers deze eenvoudiger hoogwaardig hergebruiken. Dit draagt bij aan het doel van de overheid: in 2050 een geheel circulaire economie.

Nu alleen nog eenduidige afspraken maken om de eigenschappen zoals restlevensduur te bepalen.

Ede, september 2018,
Ad van Leest

Delen via